(foto van internet) |
Inmiddels zijn de grote steden in handen van Franse en
Malinese militairen.
We weten niets over aantallen doden en gewonden,
verwoestingen, water, elektriciteit, voedsel. Berichten komen mondjesmaat naar
buiten door de enkele journalisten die zijn toegelaten en met de Franse
militairen mee mogen. Andere journalisten zwerven rond, proberen dichterbij de
bevrijde gebieden te komen maar stranden voorlopig omdat het om allerlei
redenen te gevaarlijk is de gebieden in te gaan. Veel verhalen doen de ronde,
veel wordt geschreven. Je kunt makkelijk de hele dag doorbrengen met het lezen
van beschouwingen, verslagen, prognoses enz. Twitter is een bron maar nogal
hijgerig: “de manuscripten in Timbuctou zijn verbrand”, “ze zijn gered” “ nee
ze zijn verbrand”, “toch gered”. …..
Het lezen van Twitter en ook van veel andere berichten maakt
me kortademig en als ik het teveel doe voel ik me aan het eind van de dag leeg
en triest. Het werkt op mijn zenuwen,
van links naar rechts en terug alsof ik in een draaimolen zit.
Echt goede artikelen die ik zo hier en daar vind op internet
, vertaal ik zo nodig en stuur ze door
naar Baba en de burgemeester om hun van goede informatie te voorzien.
Het leven in Bamako lijkt zijn normale gang te gaan. ’s
Avonds horen we het gejuich van mensen die voor de televisies op straat zitten
als er een doelpunt gescoord wordt in de Afrika Cup.
In Mopti lijkt het rustig,
zegt Baba. Het leven herneemt langzaam zijn normale gang, winkels en banken
zijn weer open. Militairen zijn natuurlijk overal aanwezig. Sedou wil dat ik terug kom, evenals veel anderen. Maar ik wacht tot Baba het groene licht geeft op basis van zijn vele contacten.
Abdoulai uit Mopti belt me. De jongen die vorig jaar met ons
meereed naar Timbouctou om ons te helpen. Hij klinkt opgewonden. Hij belt
namens Ablo.
Ablo is een grote, zware jongen van een jaar of 18,
doofstom. Zolang ik in Mali woon kruist hij mijn pad. Als ik uit de auto stap,
uit de bus, op een festival loop, ergens op een bankje zit, ja hoor, daar heb
je hem. “Ung ung ung” roept hij luid en zwaaiend met zijn armen komt hij op me
af gedenderd om zijn ansichtkaarten te laten zien. Altijd enthousiast, altijd
vrolijk. Maar de laatste maanden was zelfs Ablo terneer geslagen. Geen
toeristen, geen geld, geen vooruitzichten.
Hij hangt rond in de haven waar de boten stil aan de kant
liggen en de pinassiers werkeloos op de kade zitten omdat ze door de oorlog
geen vrachten hebben.
Hij wordt altijd vergezelt door één van zijn vele vrienden die
hem helpen en beschermen, die kunnen
liplezen en vertalen wat hij me wil vertellen. Eén van hen is Abdoulai.
Abdoulai belt dus en vraagt of ik kan helpen met
ansichtkaarten. “We hebben ansichtkaarten nodig” roept hij door de telefoon. Op
de achtergrond hoor ik hoe Ablo opgewonden klanken uitstoot. “Het zit hier vol
met journalisten, ze willen ansichtkaarten, we hebben al verdient en ze hebben
me een telefoonkaart gegeven om ze te bellen als ik wat weet. Ik kan nu
telefoneren. Geef het telefoonnummer van je zuster in Nederland, dan kan ik
haar ook bellen, alles komt weer goed”.
Ik bel Baba om hem te vragen de laatste pakketjes
ansichtkaarten van Stichting Rondom Baba die nog op mijn bureau liggen, aan hen
te geven om te verkopen.
“Hoeveel journalisten zijn er in Mopti”, vraag ik aan Baba. Ik hoor hem glimlachen.
“Hoeveel journalisten zijn er in Mopti”, vraag ik aan Baba. Ik hoor hem glimlachen.
“Zes” zegt hij.
Voor sommigen is dat genoeg om er weer vol tegenaan te gaan.
Voor sommigen is dat genoeg om er weer vol tegenaan te gaan.