vrijdag 23 oktober 2015

Zestig plus


We hadden het niet breed thuis vroeger maar wat we hadden was van kwaliteit want daar hielden mijn ouders van. En … er werd met zorg met de spullen omgesprongen. Onze tenten waren van Carl Denig, een begrip in die tijd, evenals de bruine canvas, opvouwbare afwasteiltjes en de echte donszakken.
Mijn vader stond erop dat de tent “kreukvrij” werd opgezet. Zoals zoveel activiteiten die ik samen met hem deed was het opzetten van de tent een terugkerend drama omdat het op zìjn manier moest. Ongeduldig en driftig met veel krachttermen werd de kano tent, die nog bamboestokken had met van die koperen inschuifhoesjes, onder zijn leiding uit de zak gehaald, opengevouwen en overeind gezet. Door de manier waarop de haringen de grond ingingen, de scheerlijntjes werden aangetrokken en de stokken verplaatst ontstond dan de “perfect opgezette tent zoals het een goede kampeerder betaamt’. En wee je gebeente als je het dan vervolgens in je stomme hersenpan haalde om over één van de scheerlijntjes te struikelen.
En natuurlijk deed ik dat, altijd.

Dat deze training niet de gewenste resultaten heeft opgeleverd bleek vele jaren later toen ik voor het eerst alleen met mijn twee dochters van 16 en 17 ging kamperen aan de Ardèche in Frankrijk.
Bij de eerste zware regenbui kwamen we erachter dat we de tent binnenstebuiten hadden opgezet.
Ik moest hieraan denken toen ik zat uit te hijgen van een flinke confrontatie tussen mij en … laat ik maar zeggen Here Bugu.
Here Bugu moet het niet hebben van de kwantiteit maar van de kwaliteit, vind ik ... vinden wij. Maar wat weten zij van de kwaliteit die ik, ondanks mezelf, redelijk blijk te vinden, van “de perfect opgezette tent zoals een goede kampeerder betaamt” kwaliteit dus?
Niets!

De school was begonnen aan het nieuwe seizoen terwijl ik een paar weken in Nederland was om te herstellen van een uit de hand gelopen malaria. Vanaf mijn ziekbed in Bamako had ik nog een lijst gemaakt met alles wat er in orde moest zijn voor de schoolopening. De twee lokalen zouden geverfd worden, de nieuwe banken op hun plek gezet, de kasten bevoorraad, de onderwijzers voorbereid en nog een heleboel meer.

De eerste week na mijn terugkeer waren er zoveel bezigheden en achterstallig overleg dat ik nadrukkelijk niet in de richting van het schooltje keek. Maar toen ik er op bezoek ging schrok ik. De schilders hadden alles gestript en de ijzeren kasten met hun kostbare inhoud van schoolspullen stonden ondersteboven teruggeplaatst in de klassen. De kinderen hingen nog altijd aan de oude tafels, de nieuwe banken waren elders opgeslagen, en de onderwijzers hadden helemaal niets, zelfs geen krijtjes.

Mijn frustratie was tastbaar in alle hoeken en gaten van Here Bugu. Mijn mantra “Neem niets persoonlijk Yvonne” werkte niet meer, ik nam het zeer persoonlijk (hoe hardleers kan een mens zijn) en iedereen die in mijn buurt kwam kreeg de volle laag. Dodelijk geschrokken, de hoofden tussen de schouders, werd de hitte getrotseerd, het thee-uurtje onder de boom opgeschort en de hak ter hand genomen.

Mokkend zat ik in mijn kamer, de deuren dicht en probeerde af te koelen onder de ventilator. Baba deed nog een poging om tot een redelijk gesprek te komen maar trok zich onverrichter zake terug op zijn gebedskleedje zoals hij placht te doen in dit soort situaties.

Sedou kwam binnen, zette een kop koffie voor me neer en begon onnodig rondom mijn stoel de grond te dweilen.
“Weet je”, zei hij, de dweil bestuderend, “jij bent toch ouder dan zestig?”

“Bij ons in de Dogon weten we wel wat jij hebt. Als vrouwen zo oud worden als jij, dan worden ze soms door de duivel bezocht, die schiet er zomaar inene in. Daar kunnen ze niets aan doen, die vrouwen, het komt en het gaat. We hebben het er net met zijn allen over gehad en we denken dat jij daar nu last van hebt. Je kunt er niets aan doen, het gaat vanzelf over. We zijn niet boos op je!”


en zachtjes dweilde hij zichzelf de kamer uit en deed de deur achter zich dicht.