zondag 2 februari 2020

Vreselijke dingen met een goudglanzend randje

De jongen van het pannetje soep heet Sekou en is 12 jaar. Hij woonde met zijn ouders en pasgeboren zusje in een dorpje in de Dogon. Ze leefden van wat vee in een Peuldorp. Het leven was simpel en zwaar. Ze hadden nog nooit in een auto gereden, nog nooit TV gekeken, nog nooit een kraan gehad waar water uitkwam, geen elektriciteit, nog nooit in een gebouw gelopen. 
Vanaf vorig jaar waren ze hun leven niet meer zeker door de gewapende strijd in het gebied. Er was er bijna niets meer te eten. Hun dorp werd aangevallen, voorraden en vee gestolen of verbrand. Toen ze tenslotte met hun allerlaatste bezittingen lopend op de vlucht sloegen hadden de ouders al lang niet meer voldoende gegeten. Sekou wilde hun dorp niet verlaten maar hij moest mee. De tocht was gevaarlijk door de aanwezige milities en landmijnen. De twaalf jarige Sekou weigerde vanaf dat moment te eten. Wel ging hij bij elke tussenstop tot ontzetting van de ouders op pad om eten te zoeken voor zijn vader, moeder en zusje, vertelde de moeder. Een keer kwam hij in het donker terug en huilde. Hij was andere vluchtende mensen tegengekomen. Verder wilde hij niets zeggen. Vanaf dat moment sprak hij niet meer. Uitgeput kwamen ze uiteindelijk in de buitenwijken van Sevaré aan. 

Op een braakliggend land vonden ze een plek waar de vader een hut bouwde. De jongen werd ziek. Hij ijlde en zijn dijbeen zwol op, de huid ging open. Hij weigerde te vertellen wat hem onderweg overkomen was. De moeder liep elke dag urenlang met haar naakte baby op de rug over de geoogste rijstvelden om rijstkorrels te verzamelen maar de jongen at niet. Hij verloor zijn kiezen en het been zag er steeds erger uit. De vader ging met hem naar een gezondheidspost. Hij moest geld op tafel leggen. Ze bekeken de wond niet maar gaven hem een injectie en stuurden ze weg. De eigenaar van het veld ontdekte de Peulfamilie op zijn grond  en toen hij de zieke jongen zag zei hij dat ze meteen moesten vertrekken. Hij kwam elke dag terug maar ze wisten niet waarheen te gaan, zeker niet met de jongen. Uiteindelijk kwam de vrouw van de eigenaar. Zij sommeerde hun om onmiddellijk weg te gaan. De moeder smeekte haar maar de vrouw hield vol en zei: Ga, jullie God zal heus wel voor jullie zorgen. 
De vader maakte een soort houten kruk voor de jongen en zo trokken ze over de zandpaden. Ze kwamen bij een muur. Door de poorten zagen ze peulhutten binnen de muur. Ze spreiden een mat uit aan de buitenkant van de muur en legde de jongen erop. De moeder zat er naast, verdoofd en in shock. De vader ging hulp halen en kwam een blanke vrouw tegen en dat was ik. 

Ik ging naar buiten en hurkte naast de jongen neer. Ik gebaarde dat ik hulp ging halen en kwam later terug met Malinese hulpverleners die hem, met zijn moeder, naar het ziekenhuis brachten en dezelfde avond terug. Zij spraken daar echter geen Peul. En de moeder dacht dat ze in het paleis van de president waren geweest, dat moest er ongeveer zo uitzien zei ze.
Het ziekenhuis liet weten dat ze niet veel meer voor de jongen konden doen, hij was te zwak, maar ze zouden het verband elke dag verschonen. 
De volgende dag begonnen wij met het brengen van de soep. De eerste dag deed ik het zelf. Ik ging naast hem op de grond zitten met de hond naast me en hielp hem voorzichtig met de eerste lepels warme bouillon die hij gulzig opnam. Ondertussen staarde hij intensief naar me met zijn grote ogen. Toen ik vertrokken was sprak hij sinds lange tijd en zei tegen zijn moeder: “God is echt gekomen om ons te helpen.”

Elke dag brengen we eten en elke dag wordt hij opgehaald om de grote open wond die zijn hele dijbeen beslaat te behandelen. Hij leek sterker te worden wordt me verteld. Na 14 dagen is hij weg en horen we dat hij is opgenomen in het grote ziekenhuis van Sevaré. Ze gaan hem opereren. Een amputatie lijkt onvermijdelijk. Communicatie met het ziekenhuis en de Malinese organisatie verloopt moeizaam en moet van onze kant komen.
We begrijpen dat de Malinese organisatie de ziekenhuiskosten op zich neemt en elke dag een bakje lever en een kan koffie laat brengen, daar moet hij het mee doen en voor de vader kunnen ze niets doen. In Mali moet je familie voor het eten zorgen. Op de buiten gangen van het ziekenhuis slapen de familieleden en koken er. 

Wij beschouwen onszelf inmiddels onvermijdelijk als familie. Elke dag gaat iemand van ons erheen en brengt een schaal rijst met groente en vis of vlees. We zorgen voor kleren voor de jongen. Samen met Baba ga ik er ook tweemaal heen. Het ziekenhuis ligt vol. Gewonde slachtoffers van de oorlog, kinderen, mannen en vrouwen worden binnengedragen. Kinderen die op mijnen zijn gelopen. De mensen die tegen elkaar vechten en elkaar verwonden liggen hier naast elkaar op de ijzeren bedden, ernaast en eronder. Ik ben de enige blanke en loop hier dwars door het strijdveld op neutraal terrein. Als we bij het bed van de jongen komen en hij naar me kijkt, en van mij naar zijn moeder, naar zijn vader, naar Baba en weer terug naar mij realiseer ik me dat hij werkelijk denkt dat ik God ben, of Allah, ik weet het niet. De stilte in het kamertje wordt oorverdovend. Vanaf de andere bedden staren de patiënten en hun familieleden ook naar mij.  De moeder zet de schaal met eten die ze op haar hoofd droeg nu op het bed. Ik knik en lach naar de jongen om de magie te doorbreken maar hij blijft me onafgebroken aanstaren. Ik denk na. Wat is beter voor zijn herstel? Blijf ik God en verdwijn achteruit de kamer uit? Ik besluit van niet. Ik heb een kadootje voor hem meegenomen uit de speelgoedkist van Here Bugu en dat haal ik uit mijn tas. Het is een prachtig wit paard. Ik loop naar hem toe en leg het in zijn handen. Tranen rollen over zijn wangen. Ik praat tegen hem en Baba vertaalt. Ik zeg: “beloof me dat je eet en drinkt. Jullie zijn veilig nu en wij zorgen dat je vader en moeder ook genoeg te eten hebben”. Dan nadert er een grote man op krukken die in de deuropening van de kamer stond mee te kijken, wijst naar mij en zegt lachend tegen de jongen: “Hé, we willen allemaal wel zo iemand hebben, kun je haar niet een tijdje uitlenen?” Iedereen begint opgelucht te lachen en de ingehouden stemming is hiermee gelukkig verbroken. 

De volgende avond staan twee Peulvrouwen voor me. De moeder en een vriendin. Ze vertellen dat mensen van het ziekenhuis zijn langs gekomen. Ze gaan opereren maar hebben bloed nodig. Ze constateren dat alle aanwezige mannen ondervoed zijn en geen bloed kunnen geven. Ze zeggen tegen de moeder dat ze voor bloed moet zorgen anders zal de jongen sterven. En nu staan ze voor mij. Ik bel Baba. Hij kent de kanalen. Ook bloed is handel en onderhevig aan de lokale gebruiken. Niet bestemd voor de armen. Het wordt geregeld.

Twee dagen geleden is hij geopereerd. Zijn moeder en wij hoorden het gister. Ze hebben het weefsel en het bot, dat niet gebroken bleek maar wel aangetast, schoongemaakt.
Vandaag waren Baba en ik met de moeder op bezoek. Hij zag er een stuk beter uit en lachte toen hij me zag. En zijn been zat er nog aan. We hebben in aanwezigheid van de jongen gezegd dat we één dezer dagen een hut voor hen laten neerzetten binnen de muren, een beetje in de luwte van de anderen.  Here Bugu adopteert het gezin. Daarmee voorkomen we spanningen tussen hen en de anderen. We verzekeren ze tot nader orde van een dagelijkse portie rijst en gierst en wat geld zodat ze op verhaal kunnen komen. Dat kunnen we doen door de rijstactie. Zo geven we deze jongen die zo bezorgd is voor zijn familie de rust om beter te worden.

De andere Peulen kunnen af en toe zakken noodhulp ophalen in Sevaré. Ze krijgen zakken mais en spliterwten. Ze hebben nog nooit spliterwten gezien en hebben geen idee hoe je daar iets eetbaars van kunt maken. Een recept voor erwtensoep wordt er, bij nadere inspectie door mij, niet bijgeleverd. De vrouwen lopen dag in dag uit over de velden op zoek naar rijstkorrels. De jihadisten zijn begonnen de velden in brand te steken.

Natuurlijk vraag ik me af of het goed is om een enkeling te helpen. Ik heb er soms slapeloze nachten van. Maar dan zie ik hoe er op gereageerd wordt door de omgeving. Het brengt glans in de ogen en blijdschap dat er ook goedheid is. Goedheid tussen mensen geeft hoop. En hoop geeft moed.
De twee pijlers van Here Bugu zijn:
Gemeenschapsvorming enerzijds en steun aan het individu om zich te ontwikkelen anderzijds.
Samen vormen ze onze kracht. 

Mijn dochter, die met haar gezin in een blokhut op een berg in Portugal woont, appte me laatst: “vreselijke dingen krijgen bij jullie een goudglanzend randje mam”.
Ja, dat is zo. Het goud komt van al onze donateurs, wij geven er de glans aan. 

♦️♦️♦️

Saskia op weg voor de 200 km alternatieve Elfstedentocht, gesponsord voor Here Bugu

een nieuw ambacht, de smid voor de reparaties aan al het gereedschap


hooien

een ander nieuw ambacht, de wever



aankomst van een deel van de gierst

een ernstig gesprek met de chefs van onze Peulen over hun vee

kippengaas loopt goed

bouw van de toiletblokken met beerput

de tijdelijke watervoorziening voor de peulen tot de toiletten en wasplaatsen klaar zijn

de spliterwten