vrijdag 13 maart 2015

Bij het overlijden van Sekou Traore, de Barey Bumo van Djenné


foto van internet

Bakayna, Mamadou, Alphadi, Babèr, Albadja, Aluigui, Sekou en Makan Traore: het waren de grootvaders van vaderskant van Baba uit Djenné.

Ze leefden eind 19e, begin 20e eeuw en waren de meestermetselaars die verantwoordelijk waren voor de reconstructie van de grote lemen moskee van Djenné.
Ismaela Traoré, roepnaam Babèr, was in die tijd de “barey bumo “, het hoofd van de metselaarsgilde: de “barey ton”. En al zijn broers waren “barey amir”, meestermetselaars die het werk meestal zelf niet meer uitvoerden maar de geheimen van het vak doorgaven aan de leerling metselaars.
Ismaila Traoré (Babèr) was de belangrijkste ontwerper van de reconstructie van de moskee in 1906.

De Grote moskee van Djenné geldt als één van de hoogtepunten van de architectuur uit de Sahel. Het is het grootste, van leem gemaakte gebouw, ter wereld en heeft een oppervlakte van 50 x 50 meter.
In 1988 is de moskee samen met de historische binnenstad van Djenné door Unesco tot werelderfgoed verklaard.

Ten tijde van de Franse kolonisatie van Mali, die eind 19e eeuw begon, deed de kolonisator een beroep op de Traoré familie om naar Mopti te komen om daar te helpen met de opbouw van huizen en gebouwen. Een aantal broers deden dat maar keerden steeds vóór de regentijd terug naar Djenné om te helpen bij het onderhoud van de moskee. Tot ongenoegen van de Fransen die de broers tenslotte dwongen om zich in Mopti te vestigen. Onder hen was de “echte” vader van Baba, Aluigi Traoré.
Toen Ismaila overleed volgde Sekou Traoré (een oom dus van Baba maar hier een vader) hem op als “barey bumo”, hoofd van de metselaar gilde.
Sekou, uit het boek: The masons of Djenné van Trevor H. J. MARCHAND
In een traditionele, Malinese familie zijn alle broers van je grootvader, jouw grootvader en alle broers van je vader, jouw vader.

In de grote Traoré familie zijn de mannen in de mannelijke lijn allemaal “meestermetselaar” en kennen ze de geheimen van het vak, ook als ze dat vak zelf niet meer praktiseren. Het wordt doorgegeven van vader op zoon. Die geheimen betreffen niet alleen de technische kennis. Minstens even belangrijk zijn de zogenaamde "benedictions", de zegeningen die het werk en de metselaars begeleiden.
Onder de mannen in de vrouwelijke lijn zijn veel “maraboets”.

(Een maraboet is in West-Afrika een ascetisch persoon, die gezien wordt als een soort wijsgeer, maar die ook wel als een heilige man wordt beschouwd.
Met maraboetisme wordt het geheel van traditionele magische praktijken aangeduid waarin maraboets gespecialiseerd zijn. Hiertoe behoren onder andere het waarzeggen en het vervaardigen van amuletten. )
de metselaars doen hun "benedictions bij de aanvang van het werk,
uit het boek: The masons of Djenné van Trevor H. J. Marchand
Sekou Traoré in Djenné was dus het hoofd van de metselaarsgilde. Aluigui, de vader van Baba in Mopti was de “chef de famille” van de hele grote familie verspreid over Djenné en Mopti.

Aluigui Traoré werkte als beambte voor de overheid en Baba, die naar school ging, leerde als kind de metselarij van zijn vader in de avonden en de weekenden, de vakanties bracht hij door in Djenné onder de hoede van Sekou.
Baba staande rechts
Baba (Mamadou) was nog jong toen zijn vader vervroegd met pensioen ging omdat hij ziek was. Daarmee kwam een einde aan zijn schooltijd. Er heerste burgeroorlog in Mali en grote hongersnood en Baba moest als oudste (van 6 broers en een zuster, allemaal weer met dezelfde namen als de grootvaders), de rol van zijn vader voor een deel overnemen, en toen deze stierf van de broer van zijn vader, die de nieuwe chef werd maar al gauw ook stierf.

Toen Baba 35 was, zijn vader was inmiddels al 5 jaar dood, besloot de voltallige familie van metselaars en maraboets dat Baba nu de nieuwe “chef de famille” zou zijn.

Dat was bijzonder omdat Baba de jongste generatie vertegenwoordigde. In de Malinese traditie kan een jongere niet direct “open” communiceren met een oudere. Sekou, die niet alleen het hoofd was van de gilde maar ook maraboet, werd aangewezen als aanspreekpunt voor de oudere generatie van de familie en daarmee de steun en toeverlaat voor Baba

Dat was in 2007.

Begin mei 2006 ontmoetten Baba en ik elkaar tijdens mijn rondreis door Mali. Baba was toen werkeloos. Ondanks de grote verantwoordelijkheid voor de familie had hij ontslag genomen bij een lokale N.G.O. (Non-profit organisatie) omdat hij zich niet kon verenigen met de manier van ontwikkelingssamenwerking zoals die bedreven werd.

Hij liet mij de realiteit zien van het leven van de extreem armen in en rondom Mopti.
En het was zijn vraag naar de mogelijkheid voor een andere wijze van ontwikkelingssamenwerking die mij deed besluiten Stichting Rondom Baba op te richten.

In Djenné ontmoette ik in datzelfde jaar voor de eerste keer Sekou Traoré. Een statige, ernstige man met een ontwapenende glimlach. Hij gaf me een rondleiding door de moskee hoewel die in die tijd verboden was voor vreemdelingen en niet-moslims. Hij was ook de "barey bumo" die tussen 1995 en 2002 betrokken was bij de restauratie van het culturele erfgoed van Djenné in nauwe samenwerking met Nederland.

In de afgelopen jaren heb ik Sekou verschillende keren ontmoet ofwel in Djenné op familiebezoek of in Mopti waar hij soms een bezoek bracht aan Here Bugu.
ontmoeting in 2010, foto Saskia 't Hart
foto Mimi de Bruyn 
Half februari jongstleden werd Sekou, inmiddels 63 jaar, in coma aangetroffen in de buurt van Djenné waar hij aan het werk was. Hij was uitgedroogd en verhongert. Baba liet hem naar het ziekenhuis in Sevaré brengen waar hij drie dagen aan het infuus lag. Vervolgens “besloot” de familie dat hij naar Here Bugu zou komen om uit te rusten en door mij verzorgd te worden. Hij kwam natuurlijk niet alleen. Zijn vrouw, zijn oudste zoon, zijn broer kwamen mee en elke dag een stoet bezoekers met pannen met eten, dat hij overigens niet verdroeg.

Ik deed mijn best. Hij was een hoopje vel over been, zijn stem heel zwak, alleen zijn glimlach was er nog. Overdag lag hij op kussens in de Salle de Jip, ’s nachts in de logeerkamer met Tjakko als trouwe bewaker voor de deur. Ik maakte rijstwater, zachte smoothies en wreef zijn uitgedroogde lichaam in met beurre de carité. (met in mijn gedachten mijn oude vader in Nederland die, tot verdriet van onze hele familie, in dezelfde week  opgenomen moest worden in een verpleeghuis voor  bejaarden) 

De eerste dagen ging hij vooruit en maakten we kleine wandelingen over Here Bugu en keken we fotoboeken over Djenné. Maar toen verslechterde zijn toestand snel, ’s nachts hoorde ik hem worstelen met zijn ademhaling en ik voelde dat hij ging sterven.

Het leek er echter op dat ik de enige was die het zag. De familie erom heen, inclusief Baba, riepen:" het komt goed, het gaat al beter" en negeerden opgewekt alle signalen. Ik begreep er helemaal niets van, maakte me zorgen en voelde me alleen. Totdat, aan het eind van de week, Baba zei:
" morgen brengen we hem naar Djenné". Op zondag werd hij achterin de tot ziekenauto omgebouwde Peugot gehesen en naar Djenné gebracht.

Dinsdagochtend om zes uur maakte Tjakko me wakker op het dak en trok net zo lang aan mijn muskietennet tot ik opstond en met hem meeliep tot voor de logeerkamer buiten. Daar gingen we zitten in de ochtendschemering. Even later belde Baba dat Sekou was overleden.

Ik reed onmiddellijk naar Mopti waar ik Baba diep verdrietig aantrof in een kamer van de grandfamille. In de andere kamers rouwden de vrouwen. De broers liepen rond om van alles te regelen en de familie vertrok naar Djenné voor de begrafenis later die dag.

Een week later begon Baba, weer terug uit Djenné, te vertellen.
Allereerst vertelde hij dat het gebruikelijk is om “de dood” te negeren zolang niet vaststaat dat iemand zal sterven. Daarom had hij alle zorgen die ik uitsprak niet kunnen delen.

Totdat op zaterdag één van de "vaders” uit Djenné hem belde. Het was Babèr,  een maraboet van de familie die "gezien" had dat Sekou ging sterven. Dat was het teken. Babèr  liet zoveel mogelijk familieleden en vrienden naar Djenné komen en Sekou moest naar huis komen. Baba kwam naar Here Bugu om het aan Sekou te vertellen en Sekou legde de gehele verantwoordelijk voor de familie met alle "benedictions" nu definitief in Baba’s handen. Sekou stierf in Djenné, omringd door een enorme schare familie en vrienden. 
Sekou (foto Willem Snapper)
 
Baba in 2007















Inmiddels zijn we weer een week verder en Baba vertelt maar door, over zijn familie, over de tradities, over zijn rol, zijn verantwoordelijkheden en ook over mijn plaats en de plaats van Here Bugu in het geheel. Bij elk verhaal vallen er voor mij stukjes van de puzzel op zijn plek. Dingen waar ik tegenaan gelopen ben, om geglimlacht heb, waar ik over gefoeterd en gesputterd heb, spottend over gelachen en soms wanhopig gehuild.

Zes jaar ben ik hier nu en heel veel heb ik niet begrepen en er zullen ongetwijfeld nog veel dingen komen die ik niet begrijp. Maar er is één ding dat ik heel goed begrepen heb: door me open te stellen voor een andere cultuur en geduld te hebben valt me een enorme rijkdom ten deel.

Dat betekent overigens niet dat ik deze cultuur ooit de mijne zou willen maken of dat ik hem wil aanbevelen. Maar door hem te begrijpen en te accepteren vind ik met Baba aanknopingspunten voor stappen naar een nieuwe vorm van samenleven op Here Bugu.

Baba is de afgelopen maanden begonnen om mij steeds meer een kijkje naar binnen te gunnen. En bovendien is hij het ermee eens dat ik er, op sommige details na, over schrijf omdat zijn cultuur en de tradities samen met de nieuwe inzichten die ik meebreng verweven zitten in onze werkwijze.

het intérieur van de Grote Moskee

wordt vervolgd...