woensdag 2 februari 2011

Bamanankan, de taal der Bambara



Bamanankan is één van de 13 nationale talen van Mali. Het is een taal die door meer dan 80% van de bevolking gesproken wordt en zelfs in delen van Burkina Faso, Guinee, Cote d’Ivoire, Senegal en Mauritanië.
Daarnaast worden door andere etnische groeperingen dan de Bambara ook bomu (Bobo), bozo (Bozo), dogonais (Dogon), fulfulde (Peul), hasanya (Maure), mamara (Miniyanka), maninkakan (Malinké), soninke (Sarakolé). sonjoy (Songhoï), syenara (Sénoufu), tãmãsãyt (Tamasheq) en xaasongaxanjo (Khassonké) gesproken. Het is maar een weet.
Op Here Bugu en in Dialangou spelen Bambara, Dogon, Peul en Tamasheq een rol. Baba spreekt ze allemaal. De talen zijn echt verschillend dus niet te vergelijken met dialecten en inmiddels kan ik ze op de klank uit elkaar halen.
Eigenlijk spreek ik alleen maar Frans met de mensen die het verstaan en anders met behulp van iemand die vertaald. Dat is lastig. Njaga, de vrouw van Baba spreekt geen Frans, Sali van Sedou ook niet, op de markt spreken ze slechts enkele woorden, de werklui spreken het niet en ga zo maar door.
Ik had een boekje aangeschaft; “je parle bien bamanan” maar geen woord bleef langer dan een paar dagen in mijn geheugen hangen. En nu, na twee jaar, begint het ineens te komen. Maar het komt van een andere kant dan ik verwachtte hoewel ik beter had kunnen weten.

Ik hou van taal, voordrachtskunst is tenslotte 20 jaar mijn vak geweest. Ik hou van de smaak en de kleur van woorden, hoe ze door je mond rollen, hoe ze in je lichaam voelen. Hoe een zin loopt; zwevend of direct, dribbelend of marcherend. Een andere taal spreken verandert je een beetje. Als ik Frans spreek (wel het echte Frans in Frankrijk) dan is het alsof ik op hoge hakken loop met aangetrokken billen, bij Duits heb ik meer stevige wandelschoenen aan en worstel me door de zinnen heen. In het Engels leef ik in de bovenkant van mijn gehemelte en drijf op de lucht. En nu ik lang genoeg in Mali ben, begin ik de taal in mijn lijf te voelen en de woorden nestelen zich in mijn geheugen vanuit de beweging.

In het Bamanan zijn de zinnen direct, geen poespas, gebiedende wijs, gewoon platvoeten, maar de woorden………! De woorden zijn sappig en kleurrijk en verrukkelijk om te spreken, ze tuimelen en rollen door je mond en je gaat er vanzelf bij lachen.
Natuurlijk heet een citroen een “lenburukumu” en een sinasappel een “lenburuba”. Een eend, zo’n beest dat duikelt in het water, een ”tonkono”, een zacht konijn een “sonsan”, een hond een “wulu” en een geit “ba”.
Maar ik spreek de taal nog niet, ik ben nog in het stadium van de woorden, zoals een kind de wereld leert verkennen door hem te benoemen in de taal van zijn moeder en tegelijk met het benoemen zijn wereldbeeld begint te vormen gezien door de taal van zijn geboortegrond.

Op de markt doe ik nu mijn boodschappen in het Bamankan. Namassa kilo kele, (bananen kilo een), lenburukumu tan ni saaba (citroenen 13) en ik voel me als een kind zo blij als ze me snappen, en de marktvrouwen……, ze omarmen me omdat ik met de taal één van hun wordt. En het levert me ook nog voordeel op want ineens krijg ik de producten tegen lokale prijs en niet de prijs voor toeristi.
Daar kleeft overigens nog wel een moeilijkheid aan. Ik kan tellen tot duizend maar op de geldmarkt wordt elk getal verdubbeld. Dus als iets 200 cfa kost dan zeggen ze 400 enz. Heeft te maken met de Fransen zeggen ze. Sinds ik in Mali leef weet ik niet meer zo zeker of ik wel van ze hou, van de Fransen!
Kambe, tot de volgende keer…

op de markt