vrijdag 28 februari 2014

Ik zie, ik zie, wat jij niet ziet…………..


 

Baba en ik zijn sinds 2 jaar lokale vertegenwoordigers van de PUM, senior experts Netherlands. Dat is een goede organisatie die over de hele wereld experts uitzendt. Deze experts zijn Nederlanders die hun sporen hebben verdiend op het een of andere werkvlak en na hun pensionering vrijwillig hun kennis en krachten inzetten om het midden en kleinbedrijf in ontwikkelingslanden met hun expertise te helpen. Voor Mopti en omstreken (inclusief de Dogon en t/m Douentza richting Timbouctou) is dit fenomeen nieuw en het kost ons best een investering aan tijd om het vertrouwen bij de kleine ondernemers te winnen. Toen we net op gang waren kwam de staatsgreep en de oorlog en werd het stopgezet zonder dat we een project hadden kunnen draaien.
Nu zijn de reisadviezen van het ministerie versoepeld en zijn we opnieuw begonnen.

Baba en ik bezoeken nu, vaak in het weekend als we wat tijd hebben in ons overvolle programma, bedrijven om hen te informeren over de mogelijkheden van Pum. Zo staan we nu in contact met een houtbewerkingsbedrijfje, een weverij, een metaalwerkplaats die landbouwapparaten fabriceert, een automonteursopleiding, een plaatstaal bedrijf dat oude auto’s sloopt, een bedrijf dat spirulina produceert, een vakschool voor vrouwen, een coöperatie voor irrigatie van rijstgronden.
Door de bezoeken aan deze bedrijven en de gesprekken krijg ik veel informatie over hoe het systeem in Mali in het binnenland werkt. We komen zoals we zijn, met onze oude auto, in onze dagelijkse plunje. Zonder chauffeur, bewakers, ijverige NGO medewerkers om ons heen (lokale hulpverleningsorganisaties). Er is geen ontvangstcomité, geen ceremonieel.

Wat meteen opvalt is de enorme afstand tussen het kleinbedrijf en het middenbedrijf. In het laatste geval hebben we meer te maken met mannen met ruimvallende boubous (jurken van gesteven en glanzende satijn), dure polshorloges, grote gebaren. Ze zijn wantrouwig omdat Baba en ik niet voldoen aan hun beeld van belangrijke mensen (ons visitekaartje en de mooie brochures van PUM helpen wel om binnen te komen), ze praten meteen over geld en concurrentie (gaat de expert ook naar het andere bedrijf?). Maar als ze vermoeden dat het hun wat kan opleveren (weliswaar aan expertise en niet aan grote sommen geld uit Nederland wat ze het liefst willen) dan gaat het gesprek meer de diepte in.

Maar dan het kleinbedrijf in Mopti en omstreken. Armoe troef! Veel kleine ondernemers zitten aan de grond omdat ze door de oorlog hun investering zijn kwijtgeraakt, hun reserves hebben opgebruikt en niets hebben om opnieuw op te bouwen. (door het wegvallen van toerisme hebben de toeleveringsbedrijven geen klanten meer, door veelvuldige uitval van elektriciteit functioneerden zagerijen, kleermakers, melkhouderijtjes enz. niet meer). PUM vraagt (begrijpelijk) een kleine bijdrage van de klant, overnachingen en maaltijden voor de expert. Zelfs dat is voor deze mensen vaak niet op te brengen. (PUM doet zijn best om daarin tegemoet te komen vanwege de moeilijke omstandigheden hier).

gesprek over de irrigatie van rijstvelden bij Mopti

Daar komt nog iets anders bij.Op dit moment zie je in het hele land met schrikbarende snelheid de kloof tussen arm en rijk groeien. Het wordt met de dag lastiger voor het kleinbedrijf en de kleine particulier om op de oude voet door te gaan. Je doet mee in de grootschalige corruptie, die plaatsvindt op alle terreinen, van onderneming tot lokale Ngo en verovert je plek op het toneel of je bent aangewezen op het leven van dag tot dag en het kleine gescharrel.
Fatsoenlijk een klein bedrijfje opbouwen is uiterst moeilijk en wordt tegengewerkt.
Het is niet zo dat Mali een land is met corruptie, de corruptie is het systeem.

In mijn vorige blog beschreef ik een voorbeeld hoe moeilijk het ook voor ons is om aan voorraden diervoeder te komen, wat we nodig hebben om de commerciële kant van Here Bugu op te bouwen. Dat was vroeger niet zo volgens Baba. De groothandelaren uit de hoofdstad worden op dit moment snel rijker, zij kunnen de voorraden opkopen, de prijzen gaan omhoog en is er niet meer voldoende op de lokale markt te koop. En of het nu over koeien gaat, eieren, veevoeder, vis, cement, zand…. voor de armen wordt het moeilijker om aan de basis mee te kunnen blijven doen.

Rondom Baba bekleed hierin een bijzondere positie. Wij werken met de armen, Baba is er zelf een. Hij gaat de markt op, doet de onderhandelingen, speelt ten dele mee in het spel maar heeft natuurlijk de garantie van de Stichting achter de hand. Daardoor kan hij dingen die een arme zonder die garantie en het geld niet kan, (met geld alleen komt een beginnend bedrijfje dus ook moeilijk aan de bak, daar heb ik voldoende voorbeelden van).

Gezien vanuit ons standpunt aan de onderkant van de samenleving, lijkt het erop of na de staatsgreep en de oorlog ondanks of dankzij de “goede” bedoelingen van de armoedebestrijding vanuit het Westen de situatie van de armen slechter wordt.

Ik had een keer een telefoongesprek met een medewerkster van een bekende Nederlandse hulporganisatie over een donatie aan onze Stichting. Het probleem was dat zij alleen doneren aan lokale organisaties om bevoogding en corruptie tegen te gaan. Ik vroeg haar of zij op de hoogte was van de corruptie in de wereld van de lokale NGO’s. Haar antwoord was dat het een principe van haar organisatie was om alleen aan lokale organisaties te doneren, en ja, ze waren op de hoogte van die problemen maar zelfs als het geld in de verkeerde handen kwam dan stimuleerde het in ieder geval de economie. Het is een visie op armoedebestrijding die ik wel vaker hoor.

Als groentje levend tussen en met de arme bevolking in de derde wereld was ik de eerste jaren totaal verbijsterd over wat ik te zien kreeg. Ik wist niet dat corruptie op zo’n grote schaal en op zoveel gebieden zelfs maar te verzinnen was. En argeloos als ik was ging ik er nog wel eens over in debat met mensen uit de ontwikkelings samenwerking.
In Mali zelf werd dat me niet in dank afgenomen en Baba kreeg zelfs een waarschuwing dat hij moest zorgen dat ik mijn mond hield.
In westerse groeperingen kreeg ik verschillende keren het verwijt: ”jij denkt zeker dat je het beter weet met je project”.
Ik vind het een onterecht verwijt. Ik ben er inmiddels wel achter dat het vaak niet echt botert tussen de grote organisaties voor Ontwikkelings Samenwerking en het zogenaamd Particulier Initiatief hoewel er vele, opbouwende pogingen ondernomen worden om dat te verbeteren. En natuurlijk moet ik oppassen dat ik in het vuur van het debat niet generaliseer of me laat meeslepen door mijn emoties.
Echter het probleem van de Ontwikkelingssamenwerking is zo complex en zo’n onderdeel van de strijd tussen arm en rijk in de hele wereld, er zijn zoveel boeken over geschreven, er wordt zoveel over nagedacht, er zijn zoveel goede projecten dat geen haar op mijn hoofd erover denkt dat ik het beter zou weten.

Ik weet het echt niet beter. We zijn met Here Bugu iets aan het opbouwen waar we in geloven, we hebben een visie en een doel, we weten echter nog niet hoever we komen. Maar ik kan wel vanuit deze positie aan de onderkant heel veel zien en horen, veel meer dan vanuit een bureau of gedurende een werkbezoek mogelijk is. En ik ga met de jaren steeds beter onderscheiden wat klopt en wat onderdeel van het systeem is. Wat wij bedriegen, verleiden of liegen noemen is hier een deel van de cultuur, wordt anders benoemd en alom geaccepteerd en zelfs gerespecteerd. En ik zit er middenin, maak er als “allochtoon” deel van uit en leer er mee om te gaan.

Ik weet niet wat wijs is in deze problematiek. Ik weet wel dat we er allemaal onderdeel van uit maken, of we nu willen of niet. Het Westen verdient veel aan Afrika, verdient aan de armoede, in Afrika verdienen de rijkeren via het Westen aan de armeren.
Ik geloof in de methode van onderop. Zoals Kotlek zegt in zijn boek “Marketing tegen armoede”:

“De meest dringende en elementaire behoeft van de extreem armen is hoop. En hoop wordt werkelijkheid wanneer de doelgroep van extreem armen gelooft dat de leverancier van een bepaalde dienst naar hen geluisterd heeft, hun behoefte begrijpt, en volgens een plan een programma kan uitvoeren dat blijft draaien totdat het werk erop zit. Het begint allemaal met de klant-van onderop, niet van bovenaf.”

Bij de grote organisaties voor ontwikkelingssamenwerking zijn de klanten veelal niet de extreem armen of de armen. Het zijn de hogere en middenklasse die de donorgelden voor de bestrijding van de armoede binnenhalen en die ze vaak allereerst gebruiken voor de verbetering van hun eigen positie en die van hun familie. Er wordt door sommigen geschat dat uiteindelijk slechts 15% van de donorgelden bij de uiteindelijke doelgroep terechtkomt. (Koltek,blz 29).
En de armeren, die arm blijven zonder uitzicht op verbetering, vooral de jongeren, worden vervolgens een toegankelijke doelgroep voor de extremisten, verbitterd, vol haat tegen het systeem.

Je kunt van dit alles moedeloos of verdrietig worden. Maar gek genoeg zijn het de arme mensen hier die me elke keer weer opbeuren en troosten. En gek genoeg zijn het niet de grote fondsen bekend van televisie en rijke particulieren uit Nederland die Rondom Baba steunen.

H
et zijn de mensen en fondsen die, net zoals wij, geloven dat we een keuze hebben.
Dat we kunnen en mogen kiezen aan welke kant we willen staan bij de armoedebestrijding en aan welke kant we willen bijdragen.